Verhalen van miMakker Mie van Makkus
De sneeuwdeken
De zon valt binnen door gele gordijnen en kleuren de kamer tot een licht eindstation. Ze ligt in bed, de kleine vrouw, met verzorgd, golvend kapsel. Ik ga naast haar zitten en zie een indrukwekkend schilderij: Haar rode trui, wangen en oorlelletjes steken af tegen een bleek gezicht en haar gesloten ogen worden duidelijk omgeven door blauw dunne huid. Op de neusrug het detail van een paars bloedkorstje. De tientallen adertjes in haar witte slaap, vormen kronkelige, minuscule bospaadjes in haar vergeten.
Slaapt ze? Is ze in zichzelf gekeerd? Ik houd mijn adem in. Is ze dood? Want zo stil en fragiel ligt ze erbij. Haar ademhaling tilt de deken van sneeuw zachtjes op en laat hem weer zakken, bijna onmerkbaar. Als ik op mijn gitaar speel, rollen subtiele, kleurige klanken door haar kamer. Ik zing, kijk, ik neurie, doe niets, ik zucht diep, luister en kijk. Haar ogen blijven gesloten, maar een knie komt in een traag tempo omhoog, als een windvlaag over een heuvelrug, die weer zachtjes wegebt, richting het dal. Ik voel de verandering in haar ademhaling en haar lippen lijken te fluisteren: “We’ll meet again, don’t know where, don’t know when”.
Ik neurie deze melodie voorzichtig. En dan plots, voordat ze haar ogen opent, gaat een wenkbrauw, à la Charlie Chaplin, verbaasd omhoog. Grijsblauwe mooie ogen lijken een golvend wit landschap te zien, met in het midden een boom, waarvan de takken behoedzaam zijn toegedekt, met glinsterende sneeuw als een prachtige bruidsjurk. Naast ons, aan de muur hangt een foto: “Lenie en Ernest 50 jaar getrouwd”.
Uit: “ In de cirkel van haar koninginnekroon”. Uitgeverij Tic , 2021
De omslagdoek
De mevrouw met het charmante gezicht, getekend door minuscule glinstergolfjes, zit in haar rolstoel in de huiskamer. In een onrustige overtuiging trekt ze steeds weer, zonder enige schaamte haar kleren uit. Twee jonge verzorgenden komen gehaast op haar afgestapt: “Nee mevrouw, uw trui aan laten, dat kan niet!! Wat moeten de andere mensen hiervan denken. Die vinden dat niet prettig. Kom toe, trek uw trui weer aan. Deze arm en dan deze arm”. Deze “strijd” duurt even voort, maar het uitkleden wordt herhaald en herhaald. Uiteindelijk zetten de verzorgenden, met alle respect, een kamerscherm om mevrouw en mij.
Dan zijn we “alleen”. Als een onuitgesproken pact, trek ik stapje voor stapje, in stilte, mijn klaprozenjurk uit en ga, na non-verbale toestemming, naast haar zitten. Haar kleren liggen half op tafel, hangen als een tweede huid langs de rolstoel. Ze voelt aan de opgehoopte stof. Ze wrijft, trekt! Ik voel, wrijf en trek! Ze vouwt de was, keer op keer. Ik vouw de was met haar mee. Samen ruiken we aan de pas gewassen was. Haar trui duwt ze in de herinnering van het water en wrijft de stof tussen haar bleke knokkels. Op dat moment zie ik haar omslagdoek liggen. Zachtjes leg ik de doek om haar vermoeide schouders. Plotseling geeft ze me strakke, kaatsende opdrachten: “Nou vooruit, doe dat ding af, ja hier, niet zo! Zo heb ik je gezegd! Je kunt ook niets!” En dan weer in slow motion, als een terugspoelende film: “Doe om dat ding, ja doe om! Zo! Nee, niet zo!”
Dit ritueel wordt enkele malen hartstochtelijk herhaald. Als uiteindelijk de grote violet-paarse doek stil blijft liggen, klinkt er een diepe zucht en haar onrust lijkt ergens een diepte in te glijden. Ik wrijf over haar rug. Ik omarm en wieg haar. Ik hou haar vast en warm haar inmiddels koud geworden lichaam. Dan borrelt er uit mijn binnenste, ik weet niet waar vandaan, een gevoel: “Ik zie u graag, wat er ook gebeurt”, fluister ik zachtjes in haar oor. Ze moppert onverstaanbaar in zichzelf, knijpt me, kijkt me met vermoeide, droevige ogen aan. Een diepe zucht en van daaruit glanzend duidelijk: “En dat, dat moet je vooral blijven doen! Je moest eens weten allemaal, daarboven in mijn hoofd.”
Uit: “ In de cirkel van haar koninginnekroon”. Uitgeverij Tic , 2021